Beeldspraak
en dyslexie

Fragment gedicht van Elma
van Haren
Beeldspraak
Een taalvorm waarbij een gedachte of een begrip indirect tot
uiting wordt gebracht in de vorm van een beeld. Iets wordt vergeleken
met, of vervangen door, iets anders.
Als we aan iets denken en daarbij komen andere dingen in de
gedachten, dan spreken we van beeldspraak. Dit gebeurt vaak
als beide dingen een overeenkomst hebben.
In
het bovenstaand gedicht zijn twee begrippen met elkaar verbonden,
beeldspraak en spreekbeeld, dat hier door de dichteres als een
vreemd, zelf bedacht, werkwoord gebruikt wordt.
Kinderen met een dyslectisch probleempje spreekbeelden
wel eens, maar of ze daarmee van hun handicapje afkomen is de
vraag.
Geen
beeldspraak, maar het lijkt er wel op, is de gevoelswaarde van
een woord. De één denkt bij regen aan nat worden,
een naar gevoel. Voor kinderen heeft het mogelijk een prettige
gevoelswaarde, want dan kunnen ze met hun laarsjes door de plassen
stampen.
Ontwikkeling
van de hersenhelften
Veel
onderzoekers zijn van mening dat de specialisatie van de hersenhelften
in
verband staat met de verwerving van de taalvaardigheid.
Als de combinatie van de hersenhelften goed werkt,
dan vormt de samenwerking een volmaakte relatie. Ze zitten elkaar
niet in de weg.
En
wat nu als het niet meteen lekker gaat met die relatie?
Een paar jaar geleden zag ik een korte documentaire 1)
Het ging over kinderen die bij het zien van een kaartje met
een tekening van een jongetje dat in tranen uitbarst, met twee
vingers de letter u en met één vinger de letter
i uitbeeldden.
Twee vingers omhoog steken, dat lijkt op de letter u en één
vingertje, op een i.
De kinderen waren aan het 'spreekbeelden' en ze oefenden hun
hersenhelften.

De associatieoefening is
volgens de bedenkers van het hulpmiddel goed voor kinderen die
moeite hebben met het leren lezen. Men gebruikt deze werkwijze
voorafgaand aan het lezen in de kleuterperiode: bij de zogenoemde
voorschotbenadering
van kinderen die risicofactoren vertonen ten
aanzien van het lezen-spellen.
Het spreken over voorschotten en risico's hoor ik de laatste
tijd meer in de geldwereld en wil ik eigenlijk in mijn taalwereld
niet gebruiken. Het kan niet anders dan de kinderen selecteren
in discutabele categorieën 'zwak' en 'sterk'.
In
iedere tekening van een oefenkaartje is een letter of lettercombinatie
verwerkt.
Daarbij bekruipt mij een ongerust gevoel.
De beelden, die de kinderen voorgeschoteld krijgen, kunnen en
mogen ze niet associëren met een eigen ervaring. Ze mogen
niet hun eigen hersenhelften laten werken, ze moeten het doen
met de hersenhelften van de bedenkers en de tekenaars van het
leermiddel. Ja en daar, het kan het niet anders, moet het fout
gaan.
Als ze een echte ui in hun handen gehad hebben zullen ze een
goed getekende ui op een plaatje als zodanig herkennen.
Dit natuurlijke associëren wordt doorkruist door een associatie
die met de plaatjes van de oefening dwingend aangeboden wordt.
Dat is natuurlijk niet zinvol, want een associatie is iets heel
persoonlijks. Niemand kan een kind voorschrijven hoe die iets
meegemaakt en gezien heeft en wat die daarbij denkt en zegt.
Verwarring
Wat is er aan de hand? De tekeningetjes die bij oefening horen
geven een vertekend beeld van de werkelijkheid. Dat moet verwarrend
voor kinderen zijn. Ze zien een huilend jongetje met
twee letters, de u en de i in de mond. Met twee
handen trekt hij zijn mond wagenwijd open. Dat doet pijn, kijk
maar, want de tranen springen hem uit de ogen. Het kan
ook zijn dat hij pijn aan zijn tand heeft die er net uit gevallen
is, of is dat zwarte gaatje in zijn gebit de punt op de i?
Waarom doet dat jongetje zo raar?
Dat willen kinderen die ik ken graag weten. Zonodig doen ze
mij voor dat ze nog veel raardere bekken kunnen trekken.
Interactie?
Een logopedist of een fonoloog die zo'n oefening ontwerpt, de
leerkracht en de ouders die de oefeningen gebruiken, spelen
een dwingende rol bij het aanleren van de letters en klanken.
Ze zouden wel een interactieve rol kunnen spelen, zoals de samenstellers
dat graag willen, maar de oefeningen leiden niet gemakkelijk
tot het uitwisselen van ervaringen.
De letters in de beelden moeten voor zich gaan spreken. Ze doen
dit waarschijnlijk voor de duur van de therapie wel. Daarna
komen de kinderen met andere woorden en andere betekenissen
in aanraking.
Die hebben met hun eigen beleving te maken en daar moeten ze
het toch van hebben.
De
analyse- en synthesehandeling
"Kinderen leren op een leuke manier letters benoemen door
middel van meerdere associaties tegelijk. Alle zintuigen worden
geprikkeld en geactiveerd. De fonologische en/of auditieve ontwikkeling
wordt gestimuleerd.
Tegelijk komt op een speelse multisensoriële manier foneembewustzijn
tot stand. De auditieve oefeningen zijn zinvol en gericht. Zo
ontdekken kinderen verbazend snel dat het lezen van woorden,
zinnen en teksten makkelijker is. Ze krijgen er plezier in."
Aldus Yvonne
Vonk, samenstelster van Spreekbeeld.
2)
Maar
waar krijgen ze plezier in?
In één van de vele taalpuzzeltjes en taalspelletjes
die in het onderwijs de ronde doen?
Nergens is vast te stellen dat rare
losse woordjes goed zijn voor dyslectici.
Wel heb ik ervaring met kinderen met ernstige lees- en schrijfproblemen.
Ik zie deze kinderen opbloeien als ze op grote vellen papier
hun eigen tekstjes mogen kliederen. Op school moeten ze tussen
de lijntjes blijven, en dat kunnen sommige nog niet. Als ze
later mooie boekjes maken, hun eigen teksten keurig uitgetypt
en tekeningen erbij, en die met plezier terug lezen, is dat
heel wat anders en beter dan wat de methodiekbedenkers bereiken.
En volgens mij tieren de kinderen er stukken beter bij.
Een Matteüs
effect in leesvaardigheid
Dat wil zeggen dat aanvankelijke verschillen tussen goede en
slechte lezers in de loop van de tijd steeds slechter worden.
In de meeste onderzoeken over leesvaardigheid wordt alleen gekeken
naar leerlingenkenmerken, zoals taalvaardigheid, leesattitude,
woordenschat.
Het leesonderwijs zelf wordt nauwelijks kritisch bekeken.
Aldus de Belgische taalkundige Boris
Mets 4)
Het groeiende verschil tussen sterke en zwakke lezers wordt
dus geproduceerd door de verschillende benadering van de twee
groepen, en is geen zuivere leerlinginterne aangelegenheid.
Mets wijst erop dat leerkrachten in zekere zin gedwongen worden
om veel aandacht te besteden aan technische aspecten van lezen
omdat ze ter verantwoording worden geroepen voor wat er in hun
klas gebeurt via gestandaardiseerde leestests, die alleen maar
technische vaardigheden meten.
En zo is de cirkel weer rond en vraag ik mij af wat de leerkrachten
van mijn kleinzoon allemaal zullen bedenken. Intussen is hij
thuis in ieder geval lekker aan het lezen.
Henk
van Faassen
1)
Programma Netwerk van 11 december 2003
2) Spreekbeeld, door Yvonne Vonk, dyslexie-specialist
bij GGD Tiel
3) Fie van Dijk,(1934-2002) Lezen voor je plezier
4) Bris Metso, Matteüseffeten in leesvaardigheid
naar
boven
naar index