Taalwerkvormen
Waarnemen en benoemen in groep 1/2
De
aandacht ergens op richten
  
De
reeks:
Waarnemen van een voorwerp
Benoemen,
een naam aan het voorwerp verbinden
Sorteren en rubriceren van bij
elkaar passende woorden en begrippen.
De kinderen kennen dat principe.
Wat daarbij kenmerkend voor taalvorming is dat je steeds de verbinding
met de eigen ervaringen legt.
Je volgt de affectieve lijn, terwijl je af en toe ook op de cognitieve
lijn zit.
Het herkennen en benoemen van ronde vormen is de cognitieve lijn.
Met het vragen naar dingen die de kinderen vanuit hun eigen ervaring
kennen wordt de affectieve lijn gevolgd.
Praktijk
De kring begint met de opdracht om goed naar je schoenen te kijken.
Daarmee is de aandacht op iets van de kinderen zelf gericht.
Ik laat zien dat ik veters heb.
Ogenblikkelijk reageren de kinderen
met: "ik heb klitterband, ik heb gepsen"
Simone heeft elastiek. Ze weet het niet te benoemen.
Ik vraag wat het is. Earlitha roept: "elastiek".
Door als leerkracht iets van jezelf te vertellen waarbij de kinderen
zelf ook een ervaring hebben
lok je reacties bij de kinderen uit, zowel verbaal als non-verbaal.
Die reacties gaan over hun eigen ervaringen.
De
actieve betrokkenheid duurt kort.
Vrij snel zijn er kinderen die zich met allerlei andere zaken
bezig houden.
Ik vraag wie er iets ronds aan zijn eigen lijf heeft.
Ik geef als voorbeeld de kleine ringetjes waar mijn veters doorheen
gaan.
Ogenblikkelijk zoekt iedereen zijn lichaam af.
Kinderen staan op om hun ronde vormen te laten zien.
Een ronde
pleister op een hand. Truien en hemden gaan omhoog om ronde navels
te laten zien.
De kinderen zijn allemaal gericht op hetzelfde onderwerp, ze kijken
niet alleen naar zichzelf, maar ook bij elkaar, ze vergelijken.
Ze communiceren over voor hen betekenisvolle zaken en gebruiken
daarbij veel taal.
Van
het eigen lichaam stap ik over op ronde vormen in de klas.
Ik laat eerst twee kinderen tegelijk een rond voorwerp zoeken.
Daarna kunnen steeds meer kinderen gaan zoeken.
Er zitten nog maar een paar kinderen in de kring, de rest is op
speurtocht.
De kinderen leggen de voorwerpen die ze gevonden hebben op een
vel papier bij de andere voorwerpen.
Combineren
en ordenen
Ik leg een roze vel papier naast het witte.
Ik vraag de kinderen twee voorwerpen die ze bij elkaar vinden
horen op het roze papier te leggen.
De eerste drie kinderen leggen twee precies dezelfde dingen bij
elkaar: twee wc-rollen, twee blikken, twee plakselpotjes.
Ik vraag hoe het komt dat die bij elkaar horen. "Omdat
ze hetzelfde zijn."
Ik vraag nu of ze twee dingen bij elkaar willen zoeken die niet
hetzelfde zijn.
De kinderen begrijpen het niet meteen.
Ik herhaal mijn vraag en
vul hem concreet in: "bijvoorbeeld omdat ze dezelfde kleur
hebben of omdat ze dezelfde vorm hebben of omdat ze allebei van
plastic zijn".
Earlitha legt de jojo en de knikker bij elkaar. Een ander kind
de plastic flessendop bij de kroonkurk. Weer een ander de wc-rol
bij het langwerpige ronde houten blok. Dat kind heeft duidelijk
geassocieerd op de vorm.
Ik haal een van de twee grote blikken weg en vraag wie iets anders
ziet wat bij het blik past.
Darnell legt het metalen schoteltje erbij.
Verder
in een kleine kring
Een aantal van de voorwerpen in de kring liggen in het midden
van de tafel.
Ik vraag de kinderen welk ding ze zelf ook hebben.
Ze vertellen kort.
Ik deel snel een vel papier met 3 hokjes uit. In
elk hokje tekenen ze iets ronds dat bij hen thuis te vinden is.
Tijdens het tekenen praat ik voortdurend met ze over de voorwerpen
en over wat ze tekenen.
Ik teken zelf ook. Mijn hoofdpijnpilletjes roepen bij Furkan een
ervaring op.
Hij tekent ook pilletjes en noemt dat paracetamols.
Wie
klaar is gaat iets anders doen.
Ik roep de kinderen later bij mij om hun verhaal erbij te schrijven.
Sharon is niet van plan om daarvoor uit 'de winkel' te komen.
Ik ga daarom bij hem in de winkel zitten om bij te schrijven.
Manel heeft een enorme drang om zich verstaanbaar te maken.
Ze vertelt op een intense manier. Ze springt regelmatig op van
haar stoeltje om iets voor te doen.
Het gaat over een meisje dat met een diabolo aan het spelen was
op straat.
Ze kent het woord diabolo niet, maar ze laat zo duidelijk zien
wat ze dat meisje heeft zien doen, dat ik het goed begrijp. Ze
vertelt dat het meisje heel hoog ging.
Furkan is heel precies en concreet. Bij elk tekeningetje vertelt
hij een duidelijke ervaring.
Een mooie observatie van hem is: "als hij de gele lamp in
de badkamer uitdoet, dan gaat het geel weg".
Nabespreking
We stellen vast dat de kinderen actief en enthousiast mee doen.
Het vragen stellen begint steeds bekender voor de kinderen te
worden.
De leerkracht heeft de afgelopen tijd een paar keer de kinderen
vragen aan elkaar laten stellen.
Het is nu nog vooral het ritueel dat de kinderen leuk vinden.
De volgende stap is dat ze meer vanuit belangstelling vragen aan
elkaar gaan stellen.
Dat ze gaan variëren in de soorten vragen.
Nu beginnen ze elke vraag met "waarom". 'Waarom-vragen'
zijn meestal moeilijk te beantwoorden.
Ze hebben het gevaar in zich dat ze iemand ter verantwoording
roepen.
Ook voor jezelf als leerkracht is het belangrijk je bewust te
zijn van de soort vragen die je stelt.
Waar vraag je naar en waar doe je dan een beroep op bij een kind.
De
leerkracht merkt op dat ze bij de getekende schoenen
van de kinderen niet veel meer wist te vragen dan hoe ze er uitzien
en welke maat ze hebben.
Dat zijn vragen naar feitelijke aspecten.
Daarnaast kun je vragen naar andere aspecten.
Je kunt vragen naar: de geschiedenis,
"hoe ben je aan
die schoenen gekomen?"
Naar belevenissen en gebeurtenissen:
"Wat heb je op die
schoenen allemaal gedaan?"
"Zijn er ongelukjes met je schoenen gebeurd, waar ben je
met die schoenen geweest?"
Dingen die met gevoelens te maken hebben:
"Hoe zitten
ze, wat je er mooi aan vindt".
Direct vragen naar gevoelens levert meestal geen concrete verhalen
op.
Als een kind een ervaring concreet en met details onder woorden
kan brengen, zitten daar de gevoelens meestal vanzelf in.
Lucie Visch
|